De Internationale Taalklas: onderwijs bij gratie van differentiatie

De leerlingen van de Internationale Taalklas in Haarlem hebben elk hun eigen moedertaal, elk hun eigen niveau en elk hun eigen achtergrond. Dat maakt gepersonaliseerd leren met ieder een eigen leertraject onvermijdelijk. Toch zitten ze gezamenlijk in een lokaal met een leraar die hen begeleidt. Kan dat? Ja, dat kan.

Bij de Internationale Taalklas leert de leerling voornamelijk de Nederlandse taal en hij heeft daarin persoonlijke doelen. “We maken de leerlingen hier klaar voor de overstap naar het reguliere onderwijs”, zegt directeur Marieke Postma. Haar school is voor leerlingen in de basisschoolleeftijd en telt momenteel veertien groepen, maar dat kan door het jaar heen variëren.

De leerlingen zitten in een groep met leeftijdsgenoten. In de klassen zitten gemiddeld 15 leerlingen. De groepsgroote en samenstelling verandert regelmatig omdat iedere leerling zijn eigen in- en uitstroommoment heeft.

“Gemiddeld zit een leerling hier een jaar. Daarna stroomt hij door naar een school bij hem in de wijk. Het kan zijn dat een jaar niet genoeg is en dan blijft hij langer, Het kan ook voorkomen dat een leerling al eerder doorstroomt”, aldus Postma.

In de twee kopklassen zitten leerlingen die nog een intensief jaar hebben waarin ze worden klaargestoomd voor het vo, deze leerlingen volgen het hele schooljaar onderwijs en stromen pas uit na de zomervakantie.

 

Differentiëren

Elke leerling heeft een eigen programma en een eigen instructieniveau. De leerlingen weten wanneer ze naar de instructietafel moeten gaan, in de klassen zie je dat leerlingen taakgericht bezig zijn. De structuur van de lesuren is duidelijk opgedeeld in blokken en die duidelijkheid geeft de leerlingen de rust om aan de eigen stof te werken. Ze zijn samen in de klas, maar werken toch individueel en zelfstandig.

Leraren zijn constant bezig met schakelen. Zij lopen door de klas om de leerlingen te begeleiden en het is zaak dat zij niet te lang bij dezelfde leerling blijven staan om de voortgang van de anderen ook zo goed als mogelijk te kunnen beïnvloeden.

Elke dertien weken vindt er een gesprek met de ouders plaats. “Het begint vaak met leerlingen actief stimuleren om naar school te gaan”, legt de directeur uit. “Is dat lastig, dan denken we mee in wat we daaraan kunnen doen. Soms betekent dit dat we actief moeten terugschakelen.”

 

Samenwerken met reguliere scholen

Kenmerkend is het eigenaarschap dat leerlingen hebben over hun eigen werk. “Met homogeen lesgeven krijgen we leerlingen nooit waar we ze willen hebben”, vertelt Postma. Als de leerlingen het bedoelde basisniveau bereikt hebben, vindt de overdracht naar de reguliere school plaats. Daarvoor is uiteraard goed contact nodig met de scholen in de regio en de ouders. Het differentiëren is ook daar nodig. Postma: “Er zijn leerlingen die op bepaalde (taal)niveaus sterker binnenkomen dan de rest van de klas waarin zij terechtkomen. Dat bespreken we samen met de scholen. Ze zijn dan vaak namelijk maar sterker op een vlak. Als dat bijvoorbeeld begrijpend lezen is, spreken we af dat zij dan lesstof op het eigen niveau krijgen als de rest van de klas aandacht besteedt aan begrijpend lezen.”

Samen met de ouders en de toekomstige school in de regio wordt gekeken naar de beste groep om in te stromen in het reguliere onderwijs. Er volgt dan een warme overdracht. Eerst is er telefonisch contact met de nieuwe school, daarna ook tussen de ib’ers en leraren van beide scholen. Er wordt dan bepaald of er wel of geen ambulant begeleider nodig is in de toekomstige situatie. Daarna mag de leerling kennismaken met de nieuwe situatie. “Soms gaat dat meteen goed, op andere momenten moeten we eerst bijvoorbeeld drie proefdagen plannen”, zegt Postma. Standaard is er een maand na de overdracht contact tussen de school en de Internationale Taalklas.

“Met homogeen lesgeven krijgen we leerlingen nooit waar we ze willen hebben”

Ook inhoudelijk wordt goed in de overdracht meegedacht. “We bekijken de groei van een leerling over meerdere jaren. Bij ons leggen we een basis om het taalniveau van Nederlands vanuit een andere moedertaal in een jaar tijd bijvoorbeeld van groep 3 naar groep 5 te krijgen. Met die groeicurve is het zonde om leerlingen het jaar erop in een reguliere groep 6 te plaatsen voor Nederlands. We proberen altijd het taalniveau van groep 7 te halen in zo’n geval”, aldus Postma.

Aangezien leerlingen ook leren om een zelfstandige werkhouding aan te nemen is het mogelijk voor ze om van een regulier programma af te wijken. “We bedenken hoe we het leerproces en de persoonlijke leerdoelen organisatorisch het best vorm kunnen geven. Daarna moeten we het ook durven loslaten. Vaak merken we aan leraren dat van andere scholen dat zij het eng vinden om van het reguliere programma af te wijken.”

Aangezien haar school niet kan bestaan zonder te differentiëren heeft Postma een heldere kijk op wat dit in de kern is. “Differentiëren gaat naast de inhoud van een specifiek lesprogramma ook over emoties bij leerlingen. Kortom, overal kan maatwerk worden geleverd. In taakgericht lesgeven, maar ook in de manier van benaderen. Dat kunnen meerjarige projecten zijn, maar het kan ook maar even nodig zijn om een leerling te laten afwijken van de groep. Differentiëren betekent soms ook grenzen overschrijden. In alle gevallen gaat het erom dat leerlingen zich veilig voelen in de school.”

 

Gedeelde verantwoordelijkheid in de regio

De Internationale Taalklas heeft een regiofunctie. De school werkt samen met zes gemeenten. Vanuit die gemeenten en de grote besturen in de regio is er een stuurgroep ingericht rondom de Internationale Taalklas. Deze stuurgroep bewaakt in grote lijnen het beleid en de financiële gezondheid van deze school. Gezien de sterk wisselende in- en uitstroommomenten van de leerlingen moet deze groep snel kunnen beslissen. “Daarvoor zijn directe lijnen met de besturen en inzicht voor hen in de financiën nodig”, ervaart Postma. “Nu hebben we ongeveer tweehonderd leerlingen, daar zijn we in korte tijd naartoe gegroeid. Maar dat kunnen er vrij snel ook weer vijftig worden. Dat brengt bijvoorbeeld ook een risico in personeel met zich mee. Dit risico draagt de stuurgroep en dus de regio in zijn geheel. Een stichting kan dat nooit alleen.”

“Vorig jaar zou er bijvoorbeeld een nieuw AZC in de regio komen met ruim veertig extra leerlingen. We hadden al leraren aangenomen, klassen gevormd en vlak voor de startdatum hoorden we dat het niet door zou gaan. De extra leraren kunnen voorlopig met hun expertise bij reguliere scholen ondergebracht worden. Wat onze rol in de regio anders maakt, is dat we altijd moeten inspelen zonder concrete plannen, constant anticiperen, creatief zijn, ondernemerschap tonen en flexibel moeten denken.” Deze vorm van brede samenwerking levert de regio in elk geval veel kennis over differentiëren en flexibel arrangeren op.

 

Marieke Postma

Marieke Postma is zelf in Nederland teruggekomen na jaren betrokkenheid bij onderwijs in Malawi, Laos en Bangladesh. Toen ze terugkwam was hier behoefte aan deskundigheid bij het lesgeven aan asielzoekerskinderen. Haar expertise paste perfect en ze startte als lerares. Al snel werd ze directeur van de Internationale Taalklas in Haarlem. Postma is landelijk coördinator nieuwkomers onderwijs waardoor ze een brede kijk heeft in Nederland over wat er allemaal speelt, en waar dit type onderwijs zich onderscheidt van het reguliere onderwijs.

 

Dit artikel over de Internationale Taalklas verscheen in PO-Magazine van november 2017.