Het wordt erg belangrijk gevonden dat Nederland meekomt in de internationale ranglijsten op het gebied van onderwijs. Onlangs (oktober 2018) verscheen er weer een dergelijk onderzoek: Unicef: ‘an unfair start’. Iedereen moet een zo hoog mogelijk (opleidings)niveau halen; de opwaartse druk daartoe vanuit maatschappij, overheid, inspectie en vooral ook ouders neemt toe. Maar passend onderwijs en onderwijskwaliteit is toch ook méér dan louter cognitieve output? Biesta wijst er op dat onderwijs wel gemeten kan worden in efficiëntie en effectiviteit, bijvoorbeeld in de vorm van cijfers, maar dat deze resultaten niets zeggen over waartoe leerlingen opgeleid worden. De overheid streeft naar een zo hoog mogelijke output van leerlingen. Maar waarom? Betere aansluiting en kansen op hogere vervolgopleiding? Betere kansen op de arbeidsmarkt?

 

‘An Unfair Start’

UNICEF vergeleek ongelijkheid in het onderwijs in 41 rijke landen op drie punten: de deelname aan voorschools onderwijs, het leesniveau van 10-jarige leerlingen in het primair onderwijs en het leesniveau van 15-jarige leerlingen in het voortgezet onderwijs. Nederlandse kinderen staan op de voorschool op de 10e plaats van de ranglijst en in het primair onderwijs op de 1e plaats! Opvallend is dat ze in het voortgezet onderwijs dalen naar de 26e plaats.

 

Maatschappelijk belang

De maatschappij vraagt om een systeem waarbij verschillen zichtbaar zijn. Voornamelijk omdat de economie vraagt om mensen met verschillende vaardigheden. Mensen die goed zijn met de handen of mensen met een groot analytisch vermogen. Als iedereen een universitair diploma heeft, wie gaat dan onze badkamer aanleggen? Wie haalt het vuilnis op? Het systeem in de wereld is gebaseerd op verschillen in hoog- en laagopgeleide mensen. Zonder deze verschillen zou de huidige wereldeconomie niet kunnenbestaan. Er moet dus vastgesteld worden wat wenselijk is als het gaat om output van het onderwijs.

Geluiden genoeg dat de output van het onderwijs hoger, sneller en breder moet, maar hoe dat past in het maatschappelijke plaatje wordt weinig toegelicht. Geen leraar zal zeggen dat het onderwijs in Nederland hogere output moet leveren omdat het moet concurreren met het buitenland of hoger op de PISA-rankings moet komen. Een andere reden om verschillende (werk)niveaus aan te bieden in het onderwijsbestel is de diversiteit van de mens. Sommige mensen willen nou eenmaal met de handen werken. Sommige mensen kunnen niet goed leren. Sommige mensen hebben ambities op een niveau dat niet universitair is. Om recht te doen aan deze verschillen is er dus diversiteit in het onderwijsstelsel én in output nodig.

 

De doeldomeinen

Onderwijspedagoog en hoogleraar Gert Biesta en de Onderwijsraad praten over drie doeldomeinen die het onderwijs als opdracht in zich draagt: kwalificatie, socialisatie en persoonsvorming. De drie doeldomeinen illustreren dat de discussie over onderwijs meerdere dimensies heeft. Laten we dus vooral aan alle drie aandacht schenken!

 

Doeldomein: Kwalificatie & Prestatie

Onder kwalificatie verstaat Biesta het verwerven van kennis, vaardigheden en houdingen die mensen in staat stellen iets te doen, op een bepaalde manier te handelen. Kennis, vaardigheden en houdingen kunnen betrekking hebben op een specifiek beroepenveld, maar ook op een breder thema, zoals functioneren in een complexe maatschappij. Voorbeelden van kwalificatie zijn kwalificatiedossiers, competentieprofielen, rapporten, eindtoetsen, repetities, doorstroompercentages, kerndoelen, eindtermen en plusdocumenten.


Doeldomein: Socialisatie & burgerschap

Biesta en de Onderwijsraad omschrijven socialisatie als een proces waarin leerlingen kennisnemen en deel uitmaken van tradities en praktijken. Deze kunnen betrekking hebben op een bepaald beroep, maar ook op bredere thema’s, zoals democratie. Het onderwijs heeft de taak jonge mensen te leren respectvol met verschillen en elkaar om te gaan. Leerlingen worden vanaf de basisschool gevormd tot betrokken burgers. Hoe scholen aandacht besteden aan burgerschap is aan de scholen zelf. Er zijn geen wettelijke eindtermen of kerndoelen waaraan een school moet voldoen. Veel scholen geven aan dit lastig te vinden.

De actualiteit laat zien dat het onderbelichten van socialisatie in het onderwijs tot gebrekkig burgerschap heeft geleid. Hierdoor staat het onderwerp burgerschap politiek gezien opnieuw in de schijnwerpers en krijgt het doeldomein socialisatie de laatste twee jaar meer aandacht.

Biesta wijst erop dat burgerschapsonderwijs slechts een deel van het doeldomein socialisatie is. Het omvat meer dan alleen de normen en waarden waarvan de politiek zo graag wil dat het onderwijs die aan de man brengt onder de noemer burgerschap.

 

Doeldomein: Persoonsvorming& Subjectificatie

De Onderwijsraad typeert persoonsvorming als het proces van individualisering van de leerling. De leerling moet uiteindelijk in staat zijn autonoom tot beslissingen te komen, los van docent, school, heersende normen en tradities. Het pedagogisch begrip ‘Bildung’ geeft richting en vulling aan de manier waarop er met persoonsvorming omgegaan kan worden in het onderwijs. Het woord persoonsvorming doet vermoeden dat het hier draait om het vormen van een persoon. Dat er een bepaald streefdoel is waarnaar men toewerkt. Dat de school weet tot welke persoon de leerling gevormd moet worden.

Integendeel, betoogt Biesta, het heeft vooral te maken met identiteit. De mate waarin we ons identificeren met bestaande tradities en praktijken of zelf nieuwe creëren. Scholen dienen leerlingen kennis te laten maken met vrijheid van meningsuiting, democratie, gelijkheid, genderdiversiteit en meer. Biesta kiest daarom voor het begrip subjectificatie. De essentie van subjectificatie is volgens Biesta een persoon vrij, volwassen en verantwoordelijk in de wereld te laten zijn. Identiteit gaat om wie iemand is, subjectificatie geeft aan hoe een persoon is. Hoe gedraag ik mij ten opzichte van anderen? Naar de omgeving? Naar de wereld? Scholen en docenten zouden beter kunnen definiëren wat zij daarbij wenselijke sociale en persoonlijke eigenschappen vinden. Om vervolgens bewust een leeromgeving te creëren waarin de leerling de ruimte krijgt om zichzelf te vormen, in samenwerking met medeleerlingen en de docent. Dit kan bijvoorbeeld door ruimte te creëren voor dialoog en samenwerking. De dialoog met de docent, maar ook met medeleerlingen. Interactie met anderen is van groot belang om te ontdekken wie je bent en hoe je met anderen om wil gaan. En dit voegt dan weer een extra dimensie toe aan ‘gepersonaliseerd leren’.

 

Vragen van docenten en leerlingen

Stel als docent bij ieder onderwerp eens de vraag ‘Waartoe leidt het kennen van dit hoofdstuk voor de leerling bij een vervolgstudie of later in de maatschappij?’ De docent vindt vast voor zichzelf het juiste antwoord. Maar is het argument van de docent over het waartoe ook steekhoudend voor de leerling? Onbewust stellen leerlingen vaker vragen over de drie doeldomeinen. Vragen als: Waarom moet ik de stelling van Pythagoras leren? Waarom krijgen we huiswerk? Waarom mag ik niet zelf bepalen wat ik doe? Antwoorden op deze vragen zouden betrekking moeten hebben op het waartoe. ‘Je moet de stelling van Pythagoras kennen omdat zo leert de oppervlakte van een driehoek te berekenen en als je later in een piramide woont kan je precies uitrekenen hoeveel behang je nodig hebt voor de muren.’ Veel docenten worstelen met antwoorden op de waartoe-vragen. ‘Ik heb dit vak toch niet nodig voor later. Halve antwoorden of antwoorden die dan uitblijven zijn niet acceptabel en demotiverend voor leerlingen. Niet alles hoeft natuurlijk nuttig te voelen voor een leerling. Sommige zaken moeten nou eenmaal gebeuren. Een leerling moet kennis hebben van democratie en vrijheid van meningsuiting. Soms komt het besef van nuttigheid pas jaren later. In dit geval is het niet wenselijk dat een docent toegeeft aan gedemotiveerde signalen.

Maar docenten moeten de dialoog over de nuttigheidswaarde ook niet uit de weg gaan. Winstpunt is dat de leerling kritisch naar de wereld en/of onderwijs kijkt en vragen stelt. Kernpunt is dat de docent regelmatig van perspectief wisselt; in doeldomeinen en in het perspectief van de leerling.

 

Wisseling van perspectief

Kan de docent zich in het toekomstperspectief van de leerling plaatsen of redeneert hij volledig vanuit eigen ervaring en belevingswereld? Wat is wenselijk voor de leerling? De school? Maatschappij en arbeidsmarkt? Wenselijk betekent niet dat scholen nu volledig naar de pijpen van de leerling moeten gaan dansen. Weerstand iseen belangrijk onderdeel van het ‘in de wereld komen’. De realiteit van het leven zorgt ervoor dat er dingen op ons pad komen die we niet op ons pad willen hebben. Toch komen we ze tegen en proberen daar weerstand tegen te bieden, soms voor ons gevoel succesvol, soms niet. Wil de school een plaats zijn waar leerlingen worden voorbereid op de ‘echte’ wereld en wil de school de wereld zo realistisch mogelijk weergeven, dan moet er ook weerstand zijn. De wenselijkheid zit dus vooral in het zoeken van de balans tussen kwalificeren, socialiseren en persoonsvorming. Om de doeldomeinen actueel, wenselijk en menselijk te houden is het belangrijk om constant de dialoog te blijven voeren over de inhoud en balans van de drie doeldomeinen. Dit is een iteratief proces. De maatschappij verandert, dus de doeldomeinen ook. En er is dus wel degelijk meer van belang dan alleen maar goede prestaties en kwalificatie. We vragen dus meer aandacht voor passende socialisatie en vorming.

 

Dit artikel is een bewerking van het gelijknamige blog van Thijmen Sprakel. www.edukitchen.nl. Deze tekst was een productie voor Instondo Uitgevers.