Reguliere scholen en scholen voor cluster 3 en 4 zullen door passend onderwijs meer en beter moeten samenwerken. In de toekomst worden minder leerlingen verwezen naar het so en wordt meer ondersteuning geboden op gewone scholen. Speciaal en regulier onderwijs moeten daarom een ‘wij-gevoel’ ontwikkelen. Dat vindt Kees Kuijs, ervaringsdeskundige speciaal onderwijs. Twee schooldirecteuren uit het so reageren op zijn visie.
“Sommige van de leerlingen uit de genoemde scholen zullen in het reguliere onderwijs kunnen gedijen, maar de meeste van hen hebben een specifieke aanpak nodig. Vanaf volgend schooljaar is het aan de samenwerkingsverbanden om ervoor te zorgen dat zij op de best passende wijze regulier of speciaal onderwijs krijgen,” vat Kuijs de inzet van passend onderwijs samen.
Kennis overdragen
“Samenwerkingsverbanden moeten schoolbesturen die niet zelf hun zorgplicht kunnen waarmaken uitdagen om te gaan ‘shoppen’ bij elkaar waar de beste expertise ligt voor een leerling met specifieke ondersteuningsbehoeften,” vindt Kuijs. Hij constateert de afgelopen jaren een toenemende cultuur van het exporteren van problemen, waardoor het reguliere onderwijs snel geneigd is een leerling naar het speciaal onderwijs te sturen. Dat heeft de afgelopen 10 jaar geleid tot bijna een verdubbeling van het aantal leerlingen in het speciaal onderwijs of met een rugzakje. Via passend onderwijs ontstaat de mogelijkheid dat juist oplossingen worden geïmporteerd in het reguliere systeem. De modus voor passend onderwijs zal worden: ‘regulier waar het kan en speciaal waar het moet’.”
Kuijs: “Investeer juist in het professionaliseren van het reguliere systeem en niet uitsluitend in het exporteren van leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften. Schoolbesturen krijgen nu een kans om te investeren in kennis over ondersteuning, die voor een groot deel bij so-scholen aanwezig is. Via het bestuursakkoord komt er waarschijnlijk geld beschikbaar voor het professionaliseren van leerkrachten waardoor zij bijvoorbeeld beter leren differentiëren.”
Doordat so-scholen nu in het nieuwe samenwerkingsverband zitten, is de kennis over lesgeven aan leerlingen met specifieke beperkingen, zoals leerlingen met een stoornis in het autistisch spectrum, dichtbij. So-scholen zullen er wel voor open moeten staan die kennis over te dragen aan reguliere scholen. “De kloof tussen ‘wij’ en ‘zij’ uit het verleden moet verdwijnen en binnen het samenwerkingsverband moet een ‘wij’-gevoel gaan leven,” zegt Kuijs. Kennisdeling met collegascholen is volgens hem hard nodig.
Schoolbesturen krijgen nu een kans om te investeren in kennis over ondersteuning
De wet op passend onderwijs geeft schoolbesturen veel ruimte om flexibel te kijken naar wat leerlingen en leerkrachten nodig hebben. Kuijs ziet een mogelijkheid in het systeem om te kijken naar wat een leerling wèl kan, in plaats van vooral te indiceren wat er mis is. “Er komt veel ruimte om ondersteuning te arrangeren en ook so-leerkrachten hierbij te betrekken. Zij zijn gewend om flexibel ondersteuning te bieden waar nodig en hier zelf onderwijsaanbod in te ontwikkelen. In deze collegiale samenwerking ligt een kans voor leerkrachten op reguliere scholen om goed om te leren gaan met verschillen tussen leerlingen.
Bijvoorbeeld door een leerling deels in een reguliere klas en deels in een speciale klas deel te laten nemen aan onderwijs voor bijvoorbeeld problematisch gedrag. Het samenwerkingsverband kan deze aanpak mogelijk maken. Leerlingen zouden ook in zogenaamde ‘tussenvoorzieningen’ onderwijs kunnen volgen of tijdelijk in het so geplaatst kunnen worden met latere terugplaatsting.”
Bekostiging van so-scholen
Het totaalbudget voor speciaal onderwijs blijft weliswaar landelijk beschikbaar, maar de toewijzing van de meerkosten voor een so-leerling gaan straks via het samenwerkingsverband. Dit betekent dat so-scholen afhankelijk worden van de besluitvorming van het samenwerkingsverband om ze financieel te ondersteunen, een keuze die erg belangrijk kan zijn voor kennisbehoud over so-problematiek.
“Een deel van de bestaande scholen is éénpitter en zal het moeilijk krijgen. De spreiding over de samenwerkingsverbanden van cluster 3 en 4-scholen is niet overal evenwichtig waardoor de meeste moeten deelnemen aan meerdere samenwerkingsverbanden, elk met eigen regels en verschillende manieren van toelating.“
Het samenwerkingsverband moet in goed overleg met de speciale scholen waken voor een goede stroom van financiën, clusteroverstijgend denken en het afgeven van toelaatbaarheidverklaringen,” stelt Kuijs. Het Landelijk Expertise Centrum Speciaal Orderwijs kan hierin ondersteuning bieden.
Ook de ‘verevening’ en de voorgestelde ontvlechting van het speciaal en het voortgezet speciaal onderwijs kunnen volgens Kuijs een probleem gaan vormen; immers, een flink aantal huidige scholen is te klein van omvang om de so- en de vso-afdeling te kunnen verzelfstandigen.
Het samenwerkingsverband bepaalt hoe een school gefinancierd zal worden en welk kind met welk bedrag naar het speciaal onderwijs gaat. Sommige samenwerkingsverbanden hebben het probleem te moeten gaan bezuinigen op so en daarmee komt het so in een afhankelijke positie. “Mijn ervaring en verwachting is dat daar door de partners in het samenwerkingsverband verantwoordelijk en bewust mee wordt omgegaan, maar per saldo blijft het uiteindelijk een feit dat je als so-school maar één stem hebt en vaak ook de kleinste bent,” constateert Kuijs.
Het so zal wellicht kleiner worden maar zeker niet verdwijnen, denkt Kuijs. Het heeft en verdient volgens hem een goede, adequate en passende rol in de voorbereiding van leerlingen met een zware ondersteuningsbehoefte tot participatie in de maatschappij. “So-scholen zullen over tien jaar beter, vraaggerichter en flexibeler taken verrichten en ook ondersteuning bieden voor collega’s in het reguliere onderwijs. Samen moeten ze een dekkend netwerk van onderwijs voor álle kinderen bieden.” Het so zal wel grenzen moeten stellen aan wat van ze gevraagd wordt. Juist so-scholen hebben veel ervaring met onderwijs, ondersteuning op school en thuis, samenwerking met de jeugdzorg en arbeidstoeleiding. Daar liggen volop kansen. “Ik hoop dat het so en het reguliere onderwijs een goede ‘wij-gedachte’ kunnen ontwikkelen binnen het samenwerkingsverband. Daar kom je het verst mee,” vindt Kuijs.
Het idee achter passend onderwijs is een uitstekend idee. Niemand zal ontkennen dat leerlingen met een beperking zo veel mogelijk in de dagelijkse maatschappij moeten kunnen opgroeien en daarin opgenomen moeten worden. Maar ik vind de opvatting van Kees Kuijs wat makkelijk, dat het regulier onderwijs te gemakkelijk problemen doorsluist naar het speciaal onderwijs en als de geldkraan op slot gaat er vanzelf wel samenwerking tussen scholen komt. Er wordt te gemakkelijk voorbij gegaan aan een aantal problemen die om een oplossing vragen. Een concreet voorbeeld: wanneer er meer leerlingen in het regulier onderwijs blijven, leidt dat tot een terugloop van leerlingen in het speciaal onderwijs, dus tot minder leerkrachten in het speciaal onderwijs, dus tot minder expertise, dus tot minder mogelijkheden voor samenwerking met het regulier onderwijs. Ik verwacht daarom dat er binnen een aantal jaren geconstateerd zal worden dat de voorzieningen om leerlingen binnen passend onderwijs adequaat op te vangen ontoereikend zullen zijn. Het gevolg zal zijn dat een deel van de bevolking zelf oplossingen zal gaan zoeken in de vorm van eigen voorzieningen. Dat gebeurt momenteel al in de ouderenzorg.
– Douwe Tiedema – Directeur Openluchtschool Rotterdam
Dat het aantal CVI-beschikkingen de afgelopen tien jaar verdubbeld is, is een feit. Daarom zou het al lovend zijn wanneer door passend onderwijs de groei van het so tot stilstand komt. Er wordt onder meer te gemakkelijk voorbijgegaan aan het feit dat de school een afspiegeling is van een samenleving waarin onder andere een toename te zien is van sociaal zwakkere wijken, een feit waaraan ook de verevening voorbij gaat.
De afgelopen decennia hebben de veranderingen binnen het basisonderwijs ertoe geleid dat leerlingen steeds meer zelfstandig en samen moeten werken. De begeleidende rol van leerkracht is toegenomen waardoor leerlingen meer op eigen kracht moeten werken. De veranderde structuur en voorspelbaarheid voor leerlingen heeft er mijns inziens mede toe geleid dat er een toename van leerlingen is ontstaan die hierdoor buiten de boot zijn gevallen. Naast professionalisering van leerkrachten dient ook aandacht besteed te worden aan de grote cultuurverschillen tussen basisscholen en so wanneer het gaat om onder andere benaderingswijze en aanpak. Hierin kan het so met haar expertise zeker een grote rol spelen. We hebben nog een lange weg te gaan!
– Cyril Spierts – Locatiedirecteur SO De Zonnewijzer (Heerlen)
Dit artikel werd gepubliceerd in Passend Onderwijs Magazine van juni 2014.