In het samenwerkingsverband Helmond-Peelland VO werken 25 scholen voor het voortgezet (speciaal) onderwijs nauw samen in negen (deel)gemeenten in de regio Helmond. In totaal zitten er ruim 14.000 leerlingen op de scholen. Directeur Marja van Leeuwen vertelt over de kracht van het samenwerkingsverband en de samenwerking met primair onderwijs.
“Wat belangrijk is in ons samenwerkingsverband is dat we heel duidelijk zijn in hoe we werken. Als er iets aan de hand is op een school, dan neemt de zorgcoördinator van de betreffende school met ons contact op. Dat gaat telefonisch of door een aanvraag via onze software-applicatie te doen.
Als een aanvraag binnenkomt, kijken we naar de ondersteuningsvraag. Naar aanleiding daarvan beslissen we wat er nodig is. We formuleren ook wat de ingezette ondersteuning moet gaan opleveren en wanneer we dat resultaat mogen verwachten. Soms zijn er relatief eenvoudige aanvragen”, legt Van Leeuwen uit. “Maar zeker in het voortgezet onderwijs zijn er ook leerlingen die helemaal vastlopen en dan is de aanvraag complex. In die gevallen volgt er een gesprek met de adviescommissie toewijzingen (ACT). Voor dat gesprek nodigen we ook de ouders en de leerling zelf uit.”
Deze gesprekken vinden altijd op woensdag plaats. Dit als voorbeeld van de heldere werkafspraken. De gesprekken vinden gegarandeerd plaats binnen twee weken nadat de aanvraag door de ACT is ontvangen. Ouders hebben toegang tot de aanvraag zoals die is ingediend bij de ACT.
Tijdens dat gesprek komt op tafel wat er aan de hand is en of dat probleem door alle partijen wordt herkend. De voorzitter breidt de ACT uit met specifieke deskundigheid (denk daarbij bijvoorbeeld aan experts op het gebied van jeugdhulp of hoogbegaafdheid) als zij dat nodig vindt. “Kenmerkend voor deze gesprekken is dat er goed naar elkaar wordt geluisterd en respectvol met elkaar wordt omgegaan”, vertelt Van Leeuwen. In een dergelijk gesprek zal de voorzitter eerst met de aanwezigen het probleem scherp proberen te krijgen. En als daarover overeenstemming is, wordt gezamenlijk gezocht naar mogelijke oplossingen. Alle partijen aan tafel hebben hierin een stem. Van Leeuwen: “Daar gebeurt vaak heel veel. Het zijn meestal goede gesprekken die vrijwel altijd in harmonie worden afgesloten. Ik ben daar wel trots op. Van de duizend aanvragen die we jaarlijks krijgen zijn er veel administratief af te handelen, maar er zijn ook wel veel gesprekken. Elke week pakweg acht. Dat betekent dat de adviescommissie goed werk verricht en het voor elkaar krijgt om een sfeer neer te zetten waarin iedereen zijn woord mag doen om het probleem en de mogelijke oplossingen boven tafel te krijgen.” Direct gevolg van deze werkwijze is dat er geen bezwaren zijn en nauwelijks klachten. “Dat gesprek met alle betrokken partijen is iets wat ik iedereen aan zou kunnen raden, zelfs als er ogenschijnlijk (nog) niet veel aan de hand lijkt te zijn. Het blijkt steeds weer dat de deelnemers aan het gesprek bijna altijd intuïtief al langer wisten dat iets niet goed zat. Het is juist dan belangrijk om elkaar snel te vinden. Zo voorkomen we dat belemmeringen die in eerste instantie nog niet problematisch zijn veel te lang blijven bestaan en mogelijk uitgroeien tot veel grotere problemen. Heldere communicatie levert heel veel op.”
Communicatie
Als voorbeeld van niet heldere communicatie noemt Van Leeuwen het gesprek tussen school en ouders, waarin door school gezegd wordt: hij doet het goed op school. Als een leerling dan op school minder goede cijfers haalt dan ouders hadden verwacht, is er teleurstelling. Als je daarover doorvraagt blijkt dat de school die gezegd heeft ‘hij doet het goed op school’, hiermee vooral bedoelde dat het ‘zo’n leuk joch is’. Van Leeuwen: “Wees duidelijk en expliciet in wat je wilt zeggen en check of de boodschap goed is overgekomen.”
Van Leeuwen ervaart een soort taboe op het benoemen van eventuele beperkingen. Hierdoor komt bijvoorbeeld een onderwijssoort als praktijkonderwijs volgens haar soms in het verdomhoekje. “Dat vind ik jammer. Leerlingen voor wie dit de passende onderwijssoort is, leven er vaak op en vinden daarna mooi werk dat bij ze past. We kunnen veel leren van het kijken naar de talenten die leerlingen wèl hebben en deze op waarde schatten. Willen we leerlingen die koste wat het kost vmbo halen, terwijl ze liever buiten spelen? Of willen we leerlingen die doen waar ze blij van worden en succeservaringen hebben? We moeten niet zeggen: ‘hij moet een niveau lager’, maar ‘praktisch onderwijs past beter bij deze leerling dan theoretisch onderwijs’. Er zijn mensen die liever werken met het hoofd en anderen die liever werken met de handen. Bovendien is het in ons land zo geregeld dat je altijd verder kunt leren als je dat op een later ogenblik zou willen. Ga weg van dat laag- en hooggeschoold. We hebben niet alleen dokters nodig, maar ook loodgieters.”
PO – VO
Goed op weg helpen
Het contact tussen het po en het vo wordt door Van Leeuwen als goed ervaren: “Ik ga elk jaar met mijn collega uit het po op pad langs alle besturen en intern begeleiders van de po-scholen. We gaan in gesprek over wat we samen het komende jaar gaan doen. Daar krijgen we terug uit de scholen wat er speelt. Wij vinden het belangrijk dat iedereen in de regio die wat met onderwijs te maken heeft, weet dat wij ons inzetten voor een doorlopende leer- en ondersteuningslijn. Dat geven we vorm door bijvoorbeeld Vast en zeker naar het vo. Dit is een virtuele gereedschapskist waarin allerlei hulpmiddelen zitten die ouders en leerkrachten van kinderen uit het primair onderwijs helpen bij de voorbereiding op een prettige en duurzame overstap naar het voortgezet onderwijs. Daarnaast spreken we elkaar zeer regelmatig en onderhouden we samen contacten met gemeenten om te komen tot goede afstemming als het gaat om zaken als inzet jeugdhulp, leerplicht, leerlingenvervoer, enzovoort. De regio waar wij in mogen werken kent een lange traditie van samenwerken en dat is voor een samenwerkingsverband bijzonder prettig.”