TIB: Blockchain: handig in de toekomst

Blockchain, vrij vertaald ‘blokkenketen’, klinkt abstract en dat is het ook nog wel. Het is een vrij nieuwe technologie om informatie online op te slaan, te delen en te verwerken. Het systeem heeft sinds 2009 een voorzichtig bestaan opgebouwd en is vooral bekend als de achterliggende technologie van de online valuta Bitcoin.

Toch lijkt ook het onderwijs te kunnen profiteren van blockchain. Vooralsnog is dat allemaal nog in de experimentfase, ook in sectoren buiten het onderwijs. Maar het kan in de toekomst zeker voor een veiligere online omgeving, minder administratiedruk en een betere verspreiding van informatie over bijvoorbeeld voortgang van leerlingen of toetsresultaten zorgen. Er is vooral veel te winnen op veiligheid en transparantie. Een ontwikkeling om in de gaten te houden dus.

 

Wat is blockchain?

In een notendop is blockchain niet veel meer dan een informatieketen. Een zogenaamd block (of ‘blok’ vertaald naar het Nederlands) is eigenlijk een brokje met informatie. Meerdere van deze blokken zijn aan elkaar verbonden in een soort netwerk, waardoor de informatie uitbreidt tot een keten van aan elkaar gelinkte informatie. Zo’n keten kan wel of niet een verbinding aangaan met een andere informatieketen, waardoor er wel of geen toegang is tot meer informatie.

Een informatieketen is een gecontroleerde omgeving. Het is heel transparant en inzichtelijk wie er tot welke informatie toegang heeft en wat diegene ermee kan. Als een van de blocks wijzigt, is dat in de rest van de keten te merken. Iedereen die er toegang toe heeft moet de wijziging feitelijk goedkeuren. Dat maakt de omgeving heel betrouwbaar. Ook is makkelijk informatie te verstrekken aan mensen die toegang hebben tot de blockchain. Je voegt informatie toe, en iedereen kan dit direct zien.

 

Veilig, transparant en betrouwbaar

Het systeem van blockchain gaat om iets anders dan alleen puur het versturen of binnenhalen van informatie. Deze technologie maakt het mogelijk om waardes en andere inhoud toe te kennen aan bestaande informatie, zoals het aantal behaalde punten van een toets of het saldo van valuta op bijvoorbeeld een (virtuele) rekening. Ook is de technologie beter te vertrouwen dan het ‘vrije’ internet dat we nu gebruiken voor de transactie van onze gegevens en die van leerlingen. Dat komt doordat alle informatie aan elkaar is gelinkt en dus precies inzichtelijk is waar welke gegevens allemaal terechtkomen. Het is vrijwel onmogelijk om resultaten te frauderen. Het veranderen van informatie heeft immers gevolgen voor de gehele keten. Overal is de informatie opgeslagen, wijzigingen worden geverifieerd. Gegevens kunnen niet zomaar worden gestolen en een bijkomstig voordeel is dat informatie ook nooit meer kwijt kan raken. Informatie in blockchain opslaan kan, als dit goed gebeurt en beter uitontwikkeld wordt, veel administratielast schelen.

Blockchain TIB

Informatie kan door bijvoorbeeld een leraar met specifieke personen gedeeld worden. Het werkt inzichtelijk. Er zijn geen centrale personen, databanken of wat dan ook nodig, om toestemming te geven voor het uitwisselen van informatie. Dit biedt een aantal mogelijkheden voor zowel leerkrachten als leerlingen. Met name de veiligheid, transparantie en de betrouwbaarheid zijn belangrijke elementen voor het onderwijs. Naar verwachting zal hierop worden doorgebouwd in de nabije toekomst.

Het delen van bijvoorbeeld toetsresultaten via deze technologie is veiliger, omdat het onbereikbaar is voor derden. Stel, een leerling haalt een acht voor een toets. Dan deelt de leraar deze met de leerling, de ouders en de onderwijsadministratie. Mocht de leerling willen frauderen en er een negen van maken, dan wordt de informatie pas aangepast op het moment dat alle deelnemers de wijziging hebben ‘goedgekeurd’. Een interessant zijspoor is dan ook de vraag wie de eigenaar is van de informatie. Het antwoord is in feite: iedereen die de informatie in zijn bezit heeft. In dit geval zowel de leraar en de onderwijsadministratie, als de leerling en de ouders.

 

Kan het onderwijs er meer mee?

De laatste tijd wordt in veel video’s, experimenten en bij symposia de rol beschreven die blokchain zou kunnen gaan spelen in het onderwijs. Deze technologie kan met praktisch alle soorten data overweg. Ook de programmeertaal doet niet ter zake. Dat maakt het blockchainprincipe mede zo interessant. Wel is het systeem van blockchain pas relevant als er voldoende deelnemers mee werken. Er moeten voldoende ‘eigenaars’ van informatie zijn om er werkelijk wat mee te kunnen. En dat is de reden waarom de technologie, een paar diensten zoals bij Bitcoin daargelaten, nog weinig voet aan de grond kreeg. Het lijkt dan ook niet de vraag of, maar wanneer deze technologie een bredere markt gaat veroveren.

Een nieuwe wereld ligt wat dat betreft aan onze voeten. Op het moment dat blockchain vaker gebruikt zal worden in het onderwijs, kan hierop worden doorontwikkeld. Wanneer scholen op een gegeven moment goed vertrouwen hebben in deze manier van informatievoorziening, zouden leerlingen bijvoorbeeld hun eigen (cijfer)administratie kunnen gaan bijhouden. De leraren, ouders en andere betrokkenen kunnen de informatie in de blockchain direct verifiëren dus frauderen is haast onmogelijk.

Een leerling kan bijhouden of hij bijvoorbeeld bepaalde onderdelen van de lesstof heeft gehaald. Via blockchain kan dus meteen worden ingezien of hij slaagt voor een bepaald of onderdeel in zijn geheel. Wanneer aan bepaalde voorwaarden is voldaan kan automatisch validatie worden gegeven op bijvoorbeeld een bepaald lesprogramma of een specifieke toets. Het maakt dat de leerling flexibeler kan omgaan met de lesstof en het geeft hem meer mogelijkheid om zicht te houden op de eigen voortgang en ontwikkeling. Overigens zonder dat de praktijk in de les wezenlijk hoeft te veranderen. Maar voorlopig is het zo ver nog niet…

 

Succesvolle overgang van basisonderwijs naar voortgezet onderwijs

Basisscholen en scholen voor voortgezet onderwijs zorgen er samen voor dat leerlingen uit groep acht goed worden voorbereid op de overstap naar het voortgezet onderwijs. Leerlingen maken de stap van vaste klas met leerlingen van verschillende niveaus en een groepsleerkracht, naar een setting waarin ze op hun eigen niveau les krijgen van vakdocenten. Een grote groep leerlingen kan die stap aan, voor anderen is dit niet makkelijk. Hoe kan het basisonderwijs leerlingen hierbij het best ondersteunen en ervoor zorgen dat de overdracht goed verloopt?

Het basis- en het voortgezet onderwijs proberen samen een beeld te vormen van wat de leerling die de basisschool gaat verlaten in het voorgezet onderwijs nodig zal hebben. Voor een deel doen ze dat door informatie over leerlingen op te nemen in documenten waaruit niveau, sterke punten en andere specifieke kenmerken op te maken zijn. In de praktijk blijkt dat de informatie van het basisonderwijs niet altijd bruikbaar is voor het voortgezet onderwijs.

Het is zaak dat de basisschool precies weet welke informatie relevant is voor de voortgezet onderwijsschool. Dit kan per leerling en per school verschillen.

In de regio Amersfoort wordt dit besproken in het Bavo-overleg, een gericht overleg tussen alle scholen die betrokken zijn bij de overdracht van leerlingen. “De belangrijkste taak van het bavo-overleg is dat de leerlingen van de basisschool op de juiste plek komen in het voortgezet onderwijs,” zegt Johan Prenger, voorzitter van het Bavo-overlegorgaan Eemland in de regio Amersfoort.

Het bavo-overleg is voor een groot deel een afstemmingsoverleg, dat ervoor zorgt dat de overdracht van leerlingen op de juiste wijze plaatsvindt. Hierin komt aan bod wat het voortgezet onderwijs nodig heeft van het basisonderwijs en andersom.

 

Warme overdracht

Naast de informatie in formulieren, stemmen basisscholen en scholen voor het VO met elkaar af wat de sterke punten en wat punten van aandacht zijn van een leerling. Ze bespreken hoe deze leerling kan gedijen in een nieuwe omgeving met een nieuwe manier van lesgeven. Dat is niet altijd gemakkelijk te voorspellen en daarom is het wederzijdse overleg belangrijk. Het helpt als basisscholen goed weten wat voor basisondersteuning en specifieke ondersteuning de school geeft waar leerlingen naartoe worden verwezen, bijvoorbeeld op het gebied van RT. Op het VO houdt RT vaak iets anders in dan in het basisonderwijs. Het zou goed zijn als scholen tot een gemeenschappelijk denkkader komen en elkaar op deze gebieden kennen, hierdoor raken ze vertrouwd met elkaars schoolsystemen.

In Amersfoort zijn goede ervaringen met het bavo-overleg. Daarin is afgesproken dat de aanmelding van leerlingen bij het VO via de basisscholen verloopt. Ouders melden zich niet rechtstreeks aan. Een bijkomend effect hiervan is een minimaal aantal dubbele aanmeldingen. Zonder een aanmeldingsformulier, een onderwijskundig rapport en een Cito-score wordt een leerling niet op het voortgezet onderwijs aangemeld.

Het is aan basisscholen om goed te weten wat voor basisondersteuning en specifieke ondersteuning de school geeft waar leerlingen naartoe worden verwezen.

Toch zijn er enkele punten die extra aandacht nodig hebben, bijvoorbeeld de Cito-scores. Doordat de Cito-toets straks later in het jaar wordt afgenomen, kunnen de scores geen rol meer spelen bij de aanmelding. Dit is volgend jaar een agendapunt voor het bavo-overleg. Scholen moeten een keuzes maken over de vraag hoe straks een advies wordt afgegeven. “Gaan we naar een leerlingvolgsysteem, komt er een andere toets, of gaan we naar een systeem waarin het voortgezet onderwijs eigen toetsen gaat ontwikkelen?” legt Prenger uit.

Prenger is blij dat de Cito-toets later in het jaar gegeven gaat worden en dat overlegd wordt over wat leidend wordt voor aanmelding. “Het advies dat basisscholen zelf geven wordt een leidende factor.”

Het overlegorgaan bestaat uit de coördinatoren en afdelingsleiders van het voortgezet onderwijs, leerkrachten van groep acht en een enkele directeur van het basisonderwijs. Zij voeren drie maal per jaar overleg.

Momenteel zijn ze actief met het samenstellen van vragen die in het nieuwe onderwijskundig rapport gesteld worden. Met passend onderwijs gaat een aantal vragen veranderen. Prenger: “Momenteel zitten we om de tafel om te kijken welke vragen er volgens de wet in het rapport moeten en welke vragen vanuit het samenwerkingsverband gewenst zijn om een leerling straks op de juiste plek te krijgen.”

 

Passend onderwijs

Passend onderwijs biedt kansen om de overdracht van leerlingen beter te laten verlopen. Er kan kritisch gekeken worden naar wat een specifieke leerling nodig heeft in het basisonderwijs en welke van die middelen en behoeften door moeten gaan in het voortgezet onderwijs.

Het gaat er niet om dat het primair onderwijs voorschrijft wat het voortgezet moet gaan doen, maar wel dat scholen samen proberen na te gaan wat in de nieuwe setting van het VO waarschijnlijk aan ondersteuning nodig zal zijn. Dit kunnen heel wisselende kwesties zijn. Passend onderwijs maakt dat makkelijker zichtbaar.

Dat komt omdat specifiek gekeken wordt naar wat een leerling aan context, benadering en methodiek vraagt, zonder te af te gaan op ‘labels’ als ADHD.

Het voortgezet onderwijs kan de overdracht goed laten verlopen door voorlichting te geven op basisscholen over het voortgezet onderwijs en richting basisscholen scherp te formuleren waar ze in opvallen en waar ze goed in zijn.

Het schoolondersteuningsprofiel helpt hierbij en geeft voor een basisschool weer waar de VO-school goed in is en waar de leerling extra in ondersteund kan worden. Het voortgezet onderwijs kan hier door middel van passend onderwijs concreter op worden gestuurd. Hoe beter het schoolondersteuningsprofiel en het bavo-overleg zorgvuldig opgebouwd zijn, hoe kleiner de kloof voor de leerling is.

 

Overstapservice Onderwijs

Op landelijk niveau is er een instrument ontworpen voor overdracht van leerlinggegevens, de zogenaamde Overstapservice Onderwijs (OSO). OSO is een digitale transfermethode van gegevens over leerlingen die overstappen naar een andere school. Dit systeem matcht met verschillende volgsystemen in het basis- en voorgezet onderwijs. In het administratiesysteem van de huidige school wordt een dossier gemaakt van de leerling en dit dossier kan op de nieuwe school opgevraagd worden. Dat is handig omdat niet alles handmatig ingevoerd en opgestuurd hoeft te worden.

Per regio kan worden aangegeven welke gegevens er verstuurd mogen worden. Dat betekent wel dat bepaalde gegevens niet gedeeld hoeven te worden. Hierover dienen dus goede afspraken gemaakt te worden.